Blogs en video's
Wat betekent vroomheid in islam? Het verhaal van de koopman die handelt in gebeden
De Perzische islamitische literaire traditie zit vol met verhalen en anekdotes waarmee dichters morele lessen proberen over te brengen. Een bekend voorbeeld is de middeleeuwse soefi-dichter Farīd al-Dīn ʿAṭṭār (gestorven rond 1221), een reus van de Perzische literaire traditie die grote invloed had op de bekende soefi-dichter Jalāl al-Dīn Rūmī (gestorven in 1273). ʿAṭṭār staat bekend om zijn poëzie waarin hij vaak de religieuze overtuigingen en vooroordelen van de lezer op losse schroeven zet door geestige anekdotes te gebruiken.
Gebeden verkopen op de Dag des Oordeels
Een van de belangrijkste vragen die in de poëzie van ʿAṭṭār aan de orde komen, is wat vroom gedrag is en wie een oprecht vrome gelovige is. Om zijn lezers de oprechtheid van hun eigen religieuze overtuigingen en vroom gedrag in twijfel te laten trekken, confronteert ʿAṭṭār hen vaak met de figuur van de ‘wijze dwaas’, in zijn poëzie vertegenwoordigd door de woorden dīvāna (“gek”) of majnūn (“bezetene”). Deze woorden verwijzen naar een figuur aan de rand van de samenleving die als ‘eigenaardig’ en ‘anders’ wordt beschouwd, maar wordt gerespecteerd vanwege zijn nauwe relatie met God. Hoewel in de poëzie van ʿAṭṭār de ‘wijze dwaas’ aan het begin van het gedicht meestal wordt ondervraagd over zijn vreemde gedrag en eigenaardige religieuze opvattingen, draaien de rollen later om en begint de ‘wijze dwaas’ de onoprechte religieuze overtuigingen en praktijken van de ondervrager in twijfel te trekken. Op deze manier probeert ʿAṭṭār zijn lezers kritisch naar hun eigen religieuze opvattingen te laten kijken.
Een voorbeeld van zo’n kritiek is te vinden in een verhaal in ʿAṭṭārs Ilāhī-nāma (Boek van het Goddelijke) over een ‘wijze dwaas’ die een koopman bekritiseert, aangezien de koopman zijn gebeden probeert te verkopen vóór Gods Oordeel op de Dag des Oordeels. Het begrip ‘oordeel’ is een centraal thema binnen de islam. De vermoedelijke gebeurtenissen op deze dag, en vooral de vraag of lichaam, ziel en geest tegelijk zullen verijzen tijdens de opstanding van de doden op deze dag, hebben tot veel discussie geleid onder filosofen, theologen en mystici. Volgens de Koran en Hadith betekent de opstanding van de overledene op de Dag des Oordeels het einde van de wereld, aangekondigd door het geluid van de trompet van de engel Isrāfīl. Na de opstanding van de overledene worden alle mensen verzameld voor Gods laatste Oordeel en zal iedereen verantwoordelijk worden gehouden voor zijn of haar daden op aarde. Er wordt aangenomen dat op de Dag des Oordeels profeten en heiligen bemiddelen (shafāʿat) voor hun gemeenschap om deze van straf te redden. Hoewel verschillende heiligen kunnen bemiddelen, wordt aangenomen dat Mohammed de belangrijkste bemiddelaar is voor moslims.
ʿAṭṭār begint zijn gedicht met de woorden van een ‘wijze dwaas’ die vertelt over het gedrag van een koopman op de Dag des Oordeels. De koopman schept op over zijn vrome gedrag en benadrukt de oprechtheid van zijn gebeden:
Er zal iemand zijn die tien jaar heeft gebeden,
Schreeuwend terwijl hij op en neer rent
Niemand zal er een brood van kopen [zijn gebeden]
Hoewel hij huilt [om ze te verkopen] voor de menigte
Terwijl de koopman van boven naar beneden door de vallei rent en schreeuwt om iemand te vinden die kan onderhandelen over een goede prijs voor de gebeden die hij op aarde heeft verricht, benadrukt ʿAṭṭār dat deze gebeden niet eens “een brood” waard zijn. De waardeloosheid van de gebeden van de koopman wordt onderstreept door de ‘wijze dwaas’, aangezien deze beweert dat als ze iets waard waren, er niet zoveel geschreeuw voor de menigte nodig zou zijn. Volgens ʿAṭṭār zijn gebeden die gericht zijn op deze wereld in werkelijkheid niet waardevol. Volgens de dichter worden deze gebeden opgezegd door mensen die meer bezig zijn met het tonen van hun vroomheid aan de buitenwereld dan met God.
In de rest van het gedicht plaatst ʿAṭṭār de ‘wijze dwaas’ tegenover de koopman die schreeuwt over zijn daden op aarde en op zoek is naar een zakelijke transactie vlak voor Gods Oordeel op de Dag des Oordeels. Op deze manier benadrukt ʿAṭṭār het verschil tussen de schijnvroomheid van mensen die zich bezighouden met deze wereld en een ‘wijze dwaas’, die een intieme relatie heeft met God en zich niet bezighoudt met wat mensen van hem denken hier op aarde. Met zijn humoristische poëzie heeft ʿAṭṭār generaties soefi-dichters geïnspireerd om over hetzelfde thema na te denken. Dergelijke anekdotes zijn nog steeds erg populair in de Perzisch sprekende wereld (zoals Iran, Afghanistan, Tajikistan), waar ze worden gebruikt om te benadrukken dat vroomheid vooral in iemands binnenste te vinden is.
Maarten Holtzapffel
PhD kandidaat aan het Departement van Filosofie en Religiewetenschappen van de Universiteit Utrecht. Hij is gespecialiseerd in Perzische mystieke poëzie. Afbeelding: folio van een geïllustreerd manuscript (ca. 1600) van ʿAṭṭārs boek Mantiq al-tair (“De Samenspraak van de Vogels”), Metropolitan Museum of Art (https://www.metmuseum.org/blogs/ruminations/2017/bread-of-mercy-conference-of-birds).