Blogs en video's
Neutraal onderwijs bestaat niet
Door Cok Bakker.
Artikel 23 uit de Nederlandse grondwet bepaalt dat het onderwijs in Nederland is verzuild naar geloofsrichting en/of maatschappelijke oriëntatie. Binnen het raamwerk van daarmee gegeven openbare (ong. 30%) en bijzondere (ong. 70%) scholen is de laatste categorie nog weer verder opgesplitst in grotere (protestants-christelijke, katholieke) en kleinere (hindoeïstische, joods-orthodoxe) zuilen. Conform de mogelijkheid eigen scholen te stichting kent Nederland ondertussen ook een 50-tal islamitische basisscholen.
De wet zou je gedateerd kunnen noemen en de roep om herziening van het onderwijsstelsel is groot; desondanks blijft het een interessant gegeven dat in het de huidige Nederlandse samenleving 2 van de 3 scholen ‘bijzonder’ zijn op basis van een expliciet en onderscheidend, religieus profiel. Dat empirisch gezien het beeld niet meer spoort met de diversiteit en spreiding van geloofsopvattingen in de huidige samenleving is niet moeilijk vast te stellen. Maar voor een herziening van het stelsel gaat het niet alleen om afschaffing; er is ook een alternatief model nodig en daarover is de politiek verdeeld (allemaal staatsscholen of juist allemaal private scholen?).
Toch moeten we vaststellen dat over de afgelopen decennia ondanks het rigide systeem grote veranderingen in het denken hebben plaatsgevonden.
Enkele decennia geleden was het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk om te spreken over de neutraliteit van de openbare school; of zelfs dat een christelijke school een identiteit had en de openbare niet. Regelmatig werden in de teams van christelijke scholen zogenaamde identiteitsberaden georganiseerd, waarin een sterk deductief denkpatroon te ontdekken viel: wij ‘hebben’ een christelijke identiteit en die moet ‘handen en voeten’ krijgen in de praktijk.
Nu is er met die laatste vraag wat mij betreft niet zoveel mis, behalve dan dat je kunt vaststellen dat de praktische uitwerking van die vraag momenteel vooral grote verschillen zichtbaar maakt. En dat is interessant, want de vooronderstelde interne homogeniteit binnen de zuil maakte plaats voor een grote zuil-interne diversiteit. Dé katholieke school, dé protestants-christelijke school bestaat niet. Bovendien is duidelijk – meer dan vroeger – dat ook openbare scholen principieel niet als neutraal kunnen worden gezien in de inhoud en vormgeving van hun onderwijs; en zou je dus net zo goed op de openbare school een identiteitsberaad kunnen of zelfs moeten voeren en je afvragen hoe je als team van een openbare scholen op allerlei manieren ‘kleur’ bekend. En dat gebeurt dan ook.
Door de toegenomen diversiteit in het onderwijs en de erkenning dat er altijd sprake is van een specifieke ‘kleur’ en daarmee levensbeschouwelijke oriëntatie van de school en op individueel niveau de leraar, de bestuurder, etc., is de studie van religieuze opvattingen en tradities, gericht op de verbinding tussen levensbeschouwing en onderwijs alleen maar interessanter en urgenter geworden. Onderscheiden we daarin een onderzoekers- en een opleidingsperspectief.
In een onderzoekersperspectief is de aanname dat élke school vanuit bepaalde expliciete, maar vaak ook impliciet waardeoriëntaties onderwijs verzorgt, vruchtbaar. We onderzoeken dan ook hoe scholen en leraren als professionals hun handelen en de specifieke keuzen die zij maken legitimeren. En hoe in het specifiek handelen van leraren scholen als het ware ook steeds identiteit ‘krijgen’ in plaats van dat scholen op voorhand al een identiteit ‘hebben’. Het zal niet verbazen dat enerzijds een bepaalde onderwijspraktijk op verschillende manieren kan worden gelegitimeerd en dat andersom eenzelfde legitimatie kan gelden voor verschillende onderwijsagenda’s (bijvoorbeeld: “omdat wij een christelijke school zijn hebben alle leerlingen vanzelfsprekend een christelijke achtergrond!” versus “omdat wij een christelijke school zijn (gastvrijheid), zijn alle leerlingen ongeacht hun achtergrond welkom!”). Een recent proefschrift laat zien dat ook binnen de relatief kleine islamitische ‘zuil‘ ook al sprake is van een forse interne diversiteit (Beemsterboer 2018).
In het opleidingsperspectief, het perspectief van de lerarenopleidingen, is dit onvermijdelijke normatieve karakter van het onderwijs nog urgenter en heeft dat consequenties voor de leraar(in-opleiding). Lesgeven en het verzorgen van onderwijs (‘educatie’, van het Latijnse e-ducere / uitleiden) roept voor elke leraar(-in-opleiding) de vraag op hoe je een leerling wil uitleiden van de ene positie naar de andere. Lesgeven is per definitie directief en daarmee normatief. Waartoe deze les? Wat wel, en wat niet? En op een iets fundamenteler niveau de vraag welke wereld- en levensbeschouwelijke oriëntaties en keuzen hierbij in het geding zijn.
De grootste uitdaging hierbij is wat mij betreft de boeiende, maar lastige verbinding tussen seculiere en religieuze taal. ‘Wat is goed onderwijs?’, ‘hoe ben ik een ‘goede leraar?‘ zijn existentiële vragen die altijd raken aan normatieve en levensbeschouwelijke overtuigingen. ‘De plek der moeite’, ’funderend leren’, ‘het hogere doel’, ‘zinvol onderwijs’, de ‘ultimate concerns’ zijn gangbare begrippen in een taal die niet per se religieus is, maar er wel vaak aan raakt. Is dat een probleem dan? In het onderzoekersperspectief misschien niet echt, want het is aan een respondent zelf om dit soort overwegingen al dan niet in een religieus kader te plaatsen. Als leraar en lerarenopleider, in het handelingsperspectief, is de uitdaging des te groter: wat voedt mij, inspireert mij, helpt mij om te bepalen in welke richting ik impact wil hebben, of zelfs moet hebben? Religieuze tradities en overwegingen spelen hierbij veelvuldig een rol.
Cok Bakker is hoogleraar Didaktiek van Levensbeschouwelijke Vorming.