Blogs en video's
Religie en rampspoed in laatantieke Joodse parabels
“Dat is een reden om extra op de rem te trappen …” Tijdens de persconferentie op 3 november drukte minister Hugo de Jonge beeldend uit hoe we de hoeveelheid besmettingen met het COVID-19 virus omlaag moeten krijgen. Met het beeld van de rem suggereert hij dat we in een snelle, misschien wel onbestuurbare auto zitten: de coronapandemie. Het enige wat wij als passagiers kunnen doen is op de rem trappen. We moeten ons aan de maatregelen van de overheid houden om zo de snelle verspreiding van het virus af te remmen. Hiermee maken we de auto—het virus—weer bestuurbaar en beheersbaar. Dit is natuurlijk wat de minister wil. Met zijn metafoor geeft De Jonge enerzijds zin en betekenis aan de pandemie die de wereld teistert. Tegelijkertijd motiveert hij zijn toehoorders om zich aan de maatregelen te houden.
Ook Joden in de oudheid probeerden zin en betekenis te geven aan de rampspoed die hen trof. Net als vandaag de dag moesten zij ziekte en dood, droogte en hongersnood, oorlog en overheersing een plaats in hun bestaan geven. Religie bood hen een interpretatiekader en een geheel aan rituelen en tradities om hiermee om te gaan. Dit blijkt onder meer uit rabbijnse parabels. Deze teksten bestaan uit een kort, realistisch verhaaltje dat door middel van vergelijking of contrast licht werpt op een interpretatieprobleem in de Hebreeuwse Bijbel. Ze werden verteld door de rabbijnen, een netwerk van leraren en leerlingen dat opkwam vanaf het einde van de eerste eeuw g.j.
In deze parabels worden voorspoed en onheil vaak verbeeld als een van Godswege uitgedeelde beloning en straf. Eén van de meest expliciete voorbeelden is onderstaande parabel uit het derde-eeuwse geschrift Sifree Deuteronomium. Hierin wordt God vergeleken met een koning die zijn zoons en slaven te eten geeft als ze zijn wil doen, maar hen verhongert als ze dit weigeren:
Rabbi Simeon b. Jochai zegt:
Een parabel. Het lijkt op een koning van vlees en bloed die veel zoons en slaven had. Zij werden door hem gevoed en verzorgd en de sleutels van de voorraadkamer waren in zijn hand. Wanneer zij zijn wil deden, opende hij de voorraadkamer zodat zij aten en verzadigd werden. Maar wanneer zij niet zijn wil deden, deed hij de voorraadkamer op slot zodat zij stierven van de honger.
Zo ook Israël. Wanneer zij de wil van de Plaats [= God] doen: “YHWH zal zijn goede voorraadkamer, de hemel, voor jou openen” (Deut 28:12). Maar wanneer zij niet zijn wil doen, wat zegt het [de Schrift]? “En de toorn van YHWH zal tegen jullie ontbranden en hij zal de hemel toesluiten en er zal geen regen zijn” (Deut 11:17).
Met het beeld van de zoons en slaven maakt de parabel duidelijk dat Israëls gehoorzaamheid door God wordt beloond met “het openen van de hemel”: regen, een vruchtbaar land en goede oogsten. Ze zullen dus volop te eten hebben. Als ze echter ongehoorzaam zijn, sluit God de hemel, zodat er geen regen komt, oogsten zullen mislukken en Israël om zal komen van de honger. De citaten uit het Bijbelboek Deuteronomium steunen deze interpretatie van de rabbijnen.
Indirect biedt deze parabel een interpretatiekader voor de crises die de Joodse toehoorders moesten doorstaan: droogte, misoogsten, hongersnood en dood zijn een straf van God voor de onwil of het onvermogen van de Joden om Gods wil, zoals vervat in zijn Tora, te vervullen. De parabel mobiliseert antieke idealen waarin kinderen werden geacht hun ouders te eren en te gehoorzamen (en slaven hun meesters) en ouders hun kroost hoorden te corrigeren voor hun wangedrag. Daarbij spreekt de parabel mogelijk de persoonlijke ervaring van het publiek aan waarin kinderen in familiecontexten om uiteenlopende redenen minder of niet te eten kunnen hebben gekregen. De rabbijnen verschilden zelfs van mening over de vraag of en in hoeverre een vader verplicht kon worden om zijn kinderen te onderhouden.
Binnen deze antieke context zal deze interpretatie een activerende werking hebben gehad: De Joodse luisteraars werden gemotiveerd om zich aan Gods Tora te houden. Voor de rabbijnen zal dit belangrijk zijn geweest. Binnen de verbondsrelatie tussen God en Israël is het aan iedere Jood om het verbond in stand te houden. Niet alle Joden vervulden echter de Tora zoals de rabbijnen dit voor zich zagen: Sommige Joden waren selectief in de navolging van de rabbijnse interpretatie van Gods Tora, anderen negeerden deze interpretatie simpelweg en nog weer anderen waren openlijk vijandig. Hoewel de rabbijnen deze en andere parabels waarschijnlijk voornamelijk aan collega-rabbijnen vertelden, stuurden ze hiermee wel hun gedrag. Door hun publiek te wijzen op de door God uitgedeelde straffen en beloningen gaven de rabbijnen aan welk gedrag wel of niet geoorloofd was en boden zij hen een manier om betekenis te geven aan het (dreigende) onheil dat hen trof.
Albertina Oegema
Meer weten over parabels en over ons onderzoeksproject? Kijk op www.parabelproject.nl.