Utrecht Religie Forum

Blogs en video's

“De Koran zegt” en “de islam schrijft voor” – een modern fenomeen

De transformatie van het islamitisch zelfbeeld in de moderne periode en vervolgens de betekenis van het concept “islam” blijven vele historici en religiewetenschappers nog steeds bezighouden. Het contrast tussen de premoderne islam en de islam in zijn huidige vorm is soms zo frappant dat het ons dwingt een vraagteken bij de notie “islam” te zetten. Veel gelovige moslims vandaag de dag zouden de islam van hun voorouders “vreemd” vinden, ja zelfs als “on-islamitisch” bestempelen. Hetzelfde geldt trouwens ook voor sommige niet-moslims die een essentialistische conceptie van de islam hebben. Een concreet voorbeeld hiervan is de moderne overtuiging dat de Koran als wettelijke tekst continu een centrale rol in islamitische contexten heeft gespeeld of dat moslims hun samenlevingen continu op basis van de normen en waarden van de sharia hebben georganiseerd. Zo’n begrip van de islamitische geschiedenis is niet alleen onjuist, maar ook ideologisch gekleurd. Bovendien is het niet behulpzaam om het fenomeen “islam” op de lange termijn te kunnen begrijpen.

De islam als concept

Als wetenschappers doen we onderzoek naar de bronnen van het verschil tussen deze beelden. Met andere woorden: hoe wordt de islam als concept begrepen als we rekening houden met de sociale, religieuze en politieke diversiteit die we in islamitische samenlevingen door de eeuwen heen constateren? Om deze en andere soortgelijke vragen te beantwoorden moeten we tenminste twee dingen voor ogen houden:

  • Ten eerste dat de “islam van de geleerden” of de “islam van de boeken” die vandaag de religieuze norm van vele moslims lijkt te bepalen alleen voor een kleine minderheid gold. Deze had meestal een stedelijk en kosmopolitisch karakter en onderscheidde zich vaak van de islamitische bevolking buiten de grote steden. Wat de meerderheid geloofde en praktiseerde was – in de regel – niet geïnspireerd door theologische boeken of geleerdendiscussies, maar integendeel door charismatische figuren, voorouderlijke tradities en gewoonterecht.
  • Ten tweede dat vele islamitische bronnen, met name de Koran, voor de meesten mensen niet toegankelijk waren. Dit had te maken met enerzijds de brede ongeletterdheid in de premoderne periode, anderzijds met het feit dat de grote meerderheid van moslims gewoon geen Arabisch sprak. Dit element vergeet men vaak in de discussie over de Koran vandaag de dag, maar feitelijk kunnen de meesten moslims in de islamitische wereld tot nu toe geen Arabisch lezen of begrijpen en dit in een tijd van telecommunicatie en moderne scholen. Bovendien zijn vertalingen van de Koran een nieuw fenomeen dat pas in de twintigste eeuw begon.

Koran en sharia?

Het lijkt inderdaad heel onwaarschijnlijk te zijn dat moslims in het verleden hun leven in eerste instantie om de tekst van de Koran heen organiseerden. Nog onwaarschijnlijker is het idee dat de religieuze normen van de geleerden overal en in dezelfde mate in de praktijk werden nageleefd. De sharia, die men graag als een goddelijke wetgeving beschouwt en die eigenlijk een menselijke jurisprudentie is, bestond vaker alleen als abstract idee in het hoofd van islamitische geleerden dan als concrete sociale en religieuze realiteit in islamitische samenlevingen.

Het volgende voorbeeld zal deze verschil beter verduidelijken. In een reisbericht uit de viertiende eeuw beklaagde de beroemde Marokkaanse ontdekkingsreiziger en Malikitische geleerde Ibn Battuta (1304-1369) zich over de vrouwen in de Maldiven. Hij was geschokt te moeten constateren dat islamitische vrouwen in de Maldiven – in tegenstelling tot de vrouwen in zijn geboorteplaats Tanger – hun borsten in het openbaar niet bedekten. Erger nog voor hem was het feit dat de plaatselijke gewoonte zoiets toeliet en er niets verkeerds in zag. Vergelijkt men dit historisch beeld met de huidige situatie in de Maldiven, waar verschillende verontrustende tekenen van radicalisering worden waargenomen, dan wordt het contrast tussen heden en verleden duidelijk.

Het islamitisch verleden stelt ons talloze voorbeelden van religieuze en sociale praktijken ter beschikking die vele vrome moslims vandaag de dag zouden doen betwijfelen of hun voorouders überhaupt moslims waren. Van seksualiteit en drugsgebruik tot verering van islamitische en niet-islamitische heiligen, het spectrum van – bij gebrek aan een beter woord – “niet-sharia-conforme” praktijken is breed en veelkleurig.

Teksten

Tegen deze achtergrond lijkt de overdreven focus op teksten, met name juridische teksten, problematisch voor een genuanceerd begrip van het religieus en historisch fenomeen “islam” te zijn. Het idee dat religie en geschiedenis alleen op basis van tekstuele bronnen kunnen worden ontsloten is niet alleen problematisch, maar ook misleidend. Daardoor ontstaat namelijk de illusie dat dat wat schriftelijk werd vastgelegd de waarheid weerspiegelt. Of erger nog, dat teksten representatief zouden zijn voor alle etnische, religieuze, culturele en taalkundige bevolkingsgroepen. Zo’n argument gaat voorbij aan het feit dat teksten vaker uitdrukkingen van machtsverhoudingen zijn, met name diegenen die ons hebben bereikt of worden gecanoniseerd. In dit licht kan men het pleidooi van vele antropologen beter begrijpen om het concept “religie” niet – of beter gezegd niet alleen – op basis van teksten en heilige schriften te bestuderen.

De modernisering en de overgang van islamitische rijken naar natiestaten hebben er onder meer toe bijgedragen dat de islam tot een religie van wetten en de Koran tot een constitutie werd, ten minste in het hoofd van islamitische ideologen. Dit ziet men duidelijk in de enorme vraag naar fatwa’s. De kwesties die moefti’s beantwoorden reflecteren een getransformeerde religieuze realiteit waarin de moslim als homo juridicus in zijn context functioneert: God als bevelhebber en de orthodoxe geleerden als zijn spreekbuis. Omdat een moderne staat in eerste instantie gedefinieerd wordt als een rechtsstaat, worden al zijn burgers geregeerd op basis van wetten die voor iedereen gelden. Voor vele islamitische denkers kon alleen de wettelijke dimensie van de islam, die wel heeft bestaan maar nooit dominant was, het ideologische fundament voor de nieuwe islamitische naties in de twintigste eeuw leggen. Het resultaat was onder meer dat de islam en de Koran tot grammaticale onderwerpen werden die bovendien het vermogen kregen iets te zeggen en voor te schrijven. Daarom is vandaag niemand gechoqueerd als hij of zij zinnen hoort zoals “de Koran zegt” of “de islam schrijft voor”. Deze vermeende helderheid en eenduidigheid van de islam is de prijs voor de sprong in de moderniteit, maar zij blijven het grootste obstakel voor een diepe kennis van “de islam”, wat dat ook mag betekenen.

Mehdi Sajid is universitair docent Arabisch en Islam aan de Universiteit Utrecht. Zijn expertisegebied is de transformatie van islamitische samenlevingen in de moderne periode, met name de overgang naar moderne natiestaten en de impact daarvan op religiositeit en religieuze discoursen in de Arabische wereld. Hij doet onder andere onderzoek naar de islam in Marokko en de rol van het soefisme in de brede context van Noord-Afrika. Ook is hij geïnteresseerd in hoe de islam in Europa continu opnieuw wordt geïnterpreteerd en toegepast in de dagelijkse praktijk.

Afbeelding: De Hassan II-moskee in Casablanca, Marokko; copyright Chouaib Amine.