Utrecht Religie Forum

Blogs en video's

Verdichte goden

De uitgelichte afbeelding bij deze blog post is afkomstig uit Nuttige huis- en bybelsche almanach. Voor het jaar 1781 (Amsterdam, Harmanus Keyzer, 1781), Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur 1155 H 25. Dit was een jaarlijks verschijnend naslagwerkje met bijvoegels die zich richtten op jeugdige lezers (zie ook: Spaar ze allemaal!). Op de afbeelding staan zeven ‘Germaanse goden’. De Nederlandse jeugd was waarschijnlijk redelijk bekend met de goden van de Grieken en de Romeinen. De godsdienst van de heidense Germanen was echter nog tamelijk onontgonnen terrein. De mythologie waarop Wagner zijn opera’s bouwde stamt uit de negentiende eeuw.

 

Interesse in wat wij nu religiewetenschap of vergelijkende godsdienstwetenschap zouden noemen was opgeleefd in de zestiende en zeventiende eeuw, toen via reisverhalen en verslagen van handelaren, diplomaten en missionarissen de kennis van de wereld buiten Europa exponentieel groeide. Van de weeromstuit begon men de eigen, Europese culturen, met nieuwe ogen te bekijken. Het genre van de wereldbeschrijving kwam op, waarin Europese landen en volken, hun culturen, geschiedenissen en godsdiensten, beschreven werden naast die van andere werelddelen, als waren ze even vreemd.

 

Tot die tijd hadden de bijbel en de literatuur van de klassieke oudheid het raamwerk geboden voor de wereldbeschouwing. Daarin was bijzonder weinig te vinden over de oude Germanen. De Engelsman van Nederlandse afkomst Richard Verstegan (of Verstegen, ca. 1550-1640) publiceerde in het begin van de zeventiende eeuw boeken over de oudheden van de Engelsen en van de Nederlanders. Onder gebruikmaking van middeleeuwse kronieken, bodemvondsten en etymologie bekritiseerde hij de nog steeds toonaangevende Romeinse schrijvers, die in zijn ogen slechts een heel fragmentair beeld van de buitengebieden van hun rijk hadden bezeten.

 

Ondertussen stelde hij zich de Germaanse goden ongeveer voor als de goden van Grieken en Romeinen: verpersoonlijkingen van natuurkrachten en menselijke eigenschappen die aanbeden zouden zijn in de vorm van beelden op elegante sokkeltjes. Typerend voor zijn etymologische belangstelling beschouwde hij de naamgevers voor de zeven dagen van de week als de belangrijkste goden. Zijn kennis over deze goden sprokkelde hij bij elkaar uit de klassieke en middeleeuwse geschiedschrijving.

 

Na de zon en de maan noemde hij als de belangrijkste Germaanse god Tuisco, de legendarische leider van de oer-‘Duitsen’ en naamgever van de dinsdag. Toen, volgens het bijbelverhaal, God de mensheid strafte met spraakverwarring voor hun hoogmoedige bouw van de Toren van Babel, en zo de verschillende volkeren dwong zich over de aardbol te verspreiden, leidde deze Tuisco zijn mensen naar wat naar hem ‘Tuytschland’ genoemd zou gaan worden. Op de achtergrond van zijn afbeelding zien we de half afgebouwde Toren.

 

Verstegan beschreef Wodan en Donar (woensdag en donderdag) als vergoddelijkte krijgshelden, en Friga (vrijdag) als een hermafrodiet, gewapend met zwaard en boog, verpersoonlijking van de strijdbaarheid van zowel de Germaanse mannen als hun vrouwen. Seater (zaterdag) belichaamde de vruchtbaarheid van hun land (zijn emmer met water, vruchten en bloemen) hun doorzettingsvermogen (het rad in zijn hand) ook onder moeilijke omstandigheden (hij staat onaangedaan op de scherpe rugvinnen van een grote vis).

 

Anderhalve eeuw na Verstegan circuleerde zijn grotendeels fictieve pantheon nog steeds. Latere bewerkingen van zijn boeken brachten de kennis van Nederlandse oudheden up to date, met een uitvoerig geleerd notenapparaat en nieuwe prenten — onder andere van de inmiddels op Walcheren gevonden votiefstèles voor de godin Nehalennia, concrete getuigen van de heidense materiële cultuur. Daarnaast bleven de grotendeels aan zijn eigen fantasie ontsproten voorstellingen van de Germaanse goden gehandhaafd, ook al was daar nooit enig beeld van opgedoken.

 

Hermanus Keyzer, tegen die tijd de uitgever van de Bybelsche Almanach, drukte Verstegans prentenserie opnieuw af, mogelijk omdat het jonge volkje voor wie zijn almanak bestemd was van plaatjes hield. Hij verscheen in de eerste aflevering van een Nederlandse kerkgeschiedenis die van 1781-1794 bij gedeelten jaarlijks in de Almanach zou verschijnen. Doel van die kerkgeschiedenis was aan te tonen hoe nuchter vroom, tolerant en wars van godsdienstige vervolging het Nederlandse volk was, en altijd geweest was. In de verlichte achttiende eeuw was een dergelijk vaderlandslievend moralisme bon ton, zeker in boeken voor de jeugd. De godsdienst van de heidense voorouders leverde slechts de sombere achtergrond waartegen de kerstening door Willibrord en Bonifatius geschetst kon worden.

 

Keyzers tekst over de Germaanse goden is ten opzichte van het werk van Verstegan bovendien aanzienlijk gekuist. Tuisco was eruit verdwenen. De eenheid van de mensheid als een grote volkerenfamilie, afstammelingen van Noach die met zijn huisgezin als enige mensen een wereldwijde zondvloed overleefden, werd door geleerden inmiddels sterk in twijfel getrokken. De hermafrodiet Friga was wellicht te heftig voor tere kinderzieltjes. Verlichte pedagogen bepleitten bovendien een scherpe scheiding tussen de opvoeding van jongetjes tot mondige burgers en die van meisjes tot brave huisvrouwen. Daar paste deze figuur dus ook al niet bij. Naast de aanbidding van zon, maan en vuur, werd alleen de ook door Tacitus genoemde Wodan nog vermeld, die de Germanen ook Herman genoemd hadden en door de Romeinen vereenzelvigd was met Mercurius.

 

Met al zijn beperkingen was de Bybelsche Almanach waarschijnlijk een van de eerste jeugdboeken waarin de lezertjes kennis konden nemen van niet-christelijke godsdiensten buiten die van de klassieke oudheid. En voordat we ons al te zeer blindstaren op die beperkingen: in het hedendaagse onderwijs is er geen schoolvak ‘vergelijkende godsdienstwetenschap’. In de wereld van vandaag, waarin een veelheid van religies naast elkaar bestaat, en deze geregeld met elkaar en met seculiere overtuigingen botsen, zou je anders mogen verwachten.

Joke Spaans is universitair hoofddocent voor de geschiedenis van het christendom. Zij onderzoekt liefst hoe religie in het verleden beleefd werd, vooral in Nederland. Zij geeft een bachelorcursus over jeugdcultuur in de Gouden Eeuw, samen met docenten van de opleiding Nederlands. Dat is nog betrekkelijk onontgonnen terrein. Wie graag meedenkt kan haar mailen met vragen of opmerkingen: j.w.spaans@uu.nl

Wordt vervolgd…